Herinneringen van Rinus Rijk, in het bijzonder aan zijn werk voor het gesproken boek.


Verantwoording
Deze tekst is tot stand gekomen op basis van een interview en nadien ontvangen nadere informatie.


Datum van Interview: 24 september 2013.

Geïnterviewde:
Naam: M.P. (Rinus) Rijk.
Geboortedatum: 9 juni 1935.
Geboorteplaats: Heinkenszand.

Interviewer: Loek Meijer


Spoedig na zijn geboorte was duidelijk dat Rinus' ogen niet in orde waren. Er werd vastgesteld dat hij glaucoom buftalmus had. Enige operatieve ingrepen mochten niet baten. Toen de lagereschoolleeftijd naderde was het gezichtsvermogen van Rinus evenwel nog zodanig dat zijn ouders konden twijfelen tussen gewoon en speciaal onderwijs. Ze kozen uiteindelijk voor het laatste. Rinus arriveerde op 3 september 1942 op het R.K. Blindeninstituut Sint Henricus te Grave. In die tijd kregen ook slechtzienden brailleles. Dat zou hem goed van pas komen, want weer een operatie pakte faliekant verkeerd uit. Hij werd wat men later zou gaan noemen: maatschappelijk blind.
Op het blindeninstituut heeft Rinus lager onderwijs gevolgd en een opleiding die hem moest voorbereiden op een kantoorbaan als correspondent in één of meer vreemde talen. Hij had geen haast om weg te komen; hij vermaakte zich prima op het instituut, onder meer met musiceren.

"In 1955 ging men in Grave experimenteren met het gesproken boek. Het leek me wel leuk om daarbij betrokken te worden. Ik kon me namelijk goed voorstellen dat je dan veel contact met andere mensen zou moeten leggen. Die afwisseling in het werk trok me aan. Frater Faustinus was directeur van de brailledrukkerij en de braillebibliotheek van het instituut, voluit de Le Sage ten Broekbibliotheek. Die ging zich met het gesproken boek bezighouden. Ik kende hem goed. Ik ging eens bij hem buurten om te vragen of hij geen hulpje nodig had. Hij zei dat dat inderdaad het geval was. Ik vroeg toen welke eisen er aan zo iemand werden gesteld. Hij kon daar niet zo duidelijk over zijn. Een vakopleiding bestond niet; die kon hij dus niet als voorwaarde stellen. Men moest het leuk vinden en een goede algemene ontwikkeling hebben. Zo iemand staat voor u, zei ik. Ik heb er echt zin in om hieraan mee te werken en na dertien jaar onderwijs van de fraters mag ik hopelijk aannemen dat het met mijn algemene ontwikkeling wel goed zit. Faustinus kon daar wel om lachen. Of dit argument de doorslag heeft gegeven weet ik niet, maar een feit is dat hij mij wel een kans wilde geven."

"Mijn medeleerlingen van de kantooropleiding begrepen mijn keuze niet; dáár had ik mijn diploma's toch niet voor behaald, vonden ze. Een beetje met bandjes spelen; zo typeerden ze het door mij begeerde werk. Ik dacht: Over een jaar gelden die diploma's nog. Bevalt het werk me niet, dan kan ik altijd nog zien wat ze waard zijn."

"Frater Theofaan, de directeur van het instituut, respecteerde mijn keuze. Hij vond echter wel dat ik, nu ik leerling-af was, huisvesting buiten het instituut moest gaan zoeken. Hij gaf me er drie maanden de tijd voor. Wat hem betrof kon ik wel aan de activiteiten op het instituut mee blijven doen. Dat ik een kosthuis moest zoeken vond ik niet erg. Daar was ik wel aan toe. Ik was er heel blij mee dat ik voor mijn vrijetijdsbesteding nog op het instituut terecht kon. Dat betekende dat ik lid kon blijven van de debatingclub en van het jongemannenkoor van Alda van Boord. Van dit koor ben ik nog een paar jaar dirigent geweest, toen Alda er wegens ziekte mee moest ophouden.
Ik deed ook nog aan een revueorkest mee. Ik speelde hoofdzakelijk accordeon, af en toe klarinet. En ik nam geregeld een zangpartij voor mijn rekening. Frater Gualbertus fungeerde als onze manager. Dit leverde me nog een leuke aanvulling op mijn salaris bij het gesproken boek op. De eerste tijd had ik na de betaling van mijn kostgeld namelijk maar een gulden of tien per week van dat salaris over."

"Men had toen ik bij het gesproken boek begon - dat was in september 1955 - al met manchetten geëxperimenteerd. Je kon er korte stukken tekst op opnemen, een minuut of tien. Daarvoor werd een soort dictafoon gebruikt. Hemingway's boek De oude man en de zee had men met dat apparaat opgenomen. Het was duidelijk dat je daarmee geen boeken moest gaan produceren. In die tijd kwam de bandrecorder echter op de markt. Eén van de oudere bewoners van het instituut, Toon van der Maas, kocht zo'n apparaat. Hierdoor konden wij er kennis mee maken. Het was weer het boek De oude man en de zee dat voor de proef werd gebruikt. Wij hadden natuurlijk meteen door dat de bandrecorder veel betere mogelijkheden bood dan die dicteermachine. Er werden een paar bandrecorders aangeschaft en de slaapkamer van Faustinus (een paar verdiepingen boven de brailledrukkerij) werd omgetoverd tot een studio. Met gordijnen werd iets aan de akoestiek gedaan. Frater Dorothé Versteden was de eerste voorlezer. Aanvankelijk bediende hij zelf de bandrecorder, maar omdat dat toch lastig bleek te zijn, heb ik die taak van hem overgenomen.
Dorothé was al aan zijn vijftiende boek toe voordat er een voorlezer bij kwam.
Wij waren pioniers met het gesproken boek. De bibliotheken in Den Haag, Ermelo en Amsterdam zijn er één tot twee jaar later mee begonnen."

"In de startfase van het gesproken boek was er te weinig werk om er een dagtaak aan te hebben. Door ziekte was er een vacature op de zetterij. Die plaats mocht ik waarnemen. Dat heb ik zo'n half jaar gedaan. Dat vond ik ook leuk werk. De letters en de cijfers, de leestekens en de spaties moest ik blokje voor blokje in de matrijzen voor pagina's plaatsen. Naast het zetwerk in de drukkerij mocht ik de op het blindeninstituut aanwezige braillebladmuziek uitzoeken, ordenen en catalogiseren. Die muziek kwam uit privébezit van bewoners of gewezen bewoners van Sint Henricus. Het zou een uitleenbibliotheekje worden, maar in die opzet zijn we niet geslaagd. Enerzijds viel de hoeveelheid tegen, doordat er van veel werken twee of meer exemplaren waren. Anderzijds waren series dikwijls niet compleet. Door de muziekleraar op het instituut werd er wel gebruik van gemaakt, maar van buiten het instituut kwamen er nauwelijks aanvragen binnen. De collectie is wel meeverhuisd naar Nijmegen. Dat was in 1966. Door al mijn ander werk heb ik er in Nijmegen nauwelijks aandacht aan kunnen besteden. In 1975 is de collectie toch maar afgestoten. Een gedeelte kwam bij particulieren terecht. De rest ging naar de blindenbibliotheek in Amsterdam die een muziekafdeling had. Deze muziekafdeling is later bij het huidige Dedicon terechtgekomen. Onlangs heb ik gehoord dat de hele papieren collectie ten tijde van de opheffing van Dedicons vestiging in Amsterdam is vernietigd."

"De in de slaapkamer ingerichte studio kon natuurlijk maar een tijdelijke voorziening zijn. Er lag nog een vertrek naast. Daarin werd een heuse studio met een controlekamer ingericht en er kwam ook een ontvangstruimte. De officiële opening vond plaats op 3 november 1956. Er kwam helaas weinig pers op af; de kranten hadden hun handen vol aan de opstand in Hongarije (23 oktober tot 10 november 1956)."

"De voorlezers werden aanvankelijk onder de fraters geworven; ook fraters van buiten Grave kwamen voorlezen. Ze werden niet op voorleeskwaliteiten gekeurd. Omdat het aanbod vanuit de fratersgemeenschap te krap was om aan de vraag naar boeken te kunnen voldoen, zijn we op de priesteropleidingen afgestapt. Daardoor kon het aantal voorlezers worden vergroot. Er was bovendien zoveel belangstelling voor dit vrijwilligerswerk dat we eraan konden gaan denken kwaliteitscriteria te gaan aanleggen. Maar wat was goed? We moesten echter ergens beginnen. Aanvankelijk kwamen er zo'n 65 procent door de keuring. De betere voorlezers zorgden ervoor dat de lat na verloop van tijd hoger kon worden gelegd. Na aanpassing van de maatstaven daalde het percentage tot circa 30.
In de begintijd was het vaste prik - ik herinner me dat nog goed - dat een nieuwe productie eerst door de blinde frater Rudolf werd beluisterd en vervolgens door de blinde oud-leerling Jan van Gelder."

"Al heel gauw bleek dat de geluidsbanden erg gevoelig voor beschadiging waren. We moesten nogal eens een band laten overlezen. In 1957 zijn we er daarom mee begonnen enkel kopieën uit te lenen. De zogenoemde moederband hielden we op de bibliotheek. Aanvankelijk maakten we de kopieën zelf.
Uitlenen had uiteraard alleen zin als de ontvanger over een bandrecorder beschikte. Een dergelijk apparaat kostte in de begintijd 500 tot 600 gulden. Er waren maar weinig mensen die zich zo'n aanschaf konden veroorloven. Er werden daarom stichtingen opgericht voor het inzamelen van geld voor bandrecorders. Een voorbeeld is de stichting Iedere Brabantse Blinde een Bandrecorder. Mede hierdoor waren er in 1958 toch al een paar honderd luisteraars. Subsidiëring van dit bibliotheekwerk is pas in 1959 begonnen."

"In Parijs had je een grote kopieerinstelling. Daar kon je de moederbanden heensturen. Je kon zoveel kopieën vragen als je wilde. Deze service werd gefinancierd door een Amerikaans fonds. Om onze eigen kosten te drukken lieten we meer kopieën maken dan we nodig hadden; een aantal van 10 was geen uitzondering. Hierdoor konden we overtollige kopieën van de moederband van boek X gebruiken om er kopieën van moederbanden Y en Z te maken. De kwaliteit van die banden was te slecht om ze als moederband te kunnen gebruiken. Het kopiëren bij ons ging indertijd van bandrecorder naar bandrecorder."

"In de begintijd was ik technicus en uitlener tegelijk. In 1958 was het werk zodanig toegenomen dat er mensen bij moesten komen. Mijn nieuwe collega's waren Toon Melssen en Piet Schwengle, oud-medeleerlingen van me. Primair waren zij er voor de techniek, maar wegens de drukte werden ze ook bij de uitleen betrokken. Piet is een paar jaar later elders telefonist geworden omdat hij het werk bij ons te tam vond. Hij is door Meinte Ypma opgevolgd, ook al eentje die ik van de schoolbanken kende. Zowel Toon als Meinte zijn tot aan hun pensionering bij de bibliotheek blijven werken."

"Om het boekenbezit sneller uit te breiden dan met die ene studio in Grave mogelijk was, gingen we met thuislezers werken. Deze konden wat verder weg wonen, omdat ze immers niet behoefden te reizen om hun voorleesbeurt te vervullen. Hiervoor deden we een beroep op kloostergemeenschappen. In het klooster werd provisorisch een studiootje ingericht; de voorlezer bediende zelf de bandrecorder, dus precies zoals het in Grave in het begin eraan toe ging. De voorleeskwaliteit was toen nog dikwijls onder de maat; daar kwam dan de slechte technische kwaliteit nog bij. Vooralsnog werd dit door de gebruikers geaccepteerd; de kwantiteit ging boven de kwaliteit.
De studio in Grave werkte op de gewone werkdagen van negen uur 's ochtends tot 's avonds elf uur. Zelfs beide dagen van het weekeinde werden benut, zij het met minder uren. In het weekeinde werd één medewerker ingezet. Op de andere dagen verdeelden we de werkuren over twee medewerkers.
Aanvankelijk voerden we de administratie in braille. Ook voor de aanduiding van de boektitels op de bandspoelen werd braille gebruikt. Dat kon niet duren toen er in 1960 ziende medewerkers bijkwamen."

"We zijn begonnen met twee T.K.5-recorders van het merk Grundig. Daartussen was een beugel gemonteerd waarop de intercom was bevestigd voor het contact met de naastgelegen studio. Met een knopje kon je een rood lampje in de studio aan- en uitzetten. Via de intercom konden we in voorkomende gevallen de voorgelezen tekst laten beluisteren om te laten horen wat er fout was gegaan en om aan te geven op welke plaats in de tekst het voorlezen moest worden hervat. Als we de opname opnieuw startte, deden we het lampje aan. De bandrecorders waren afwisselend in bedrijf; ze moesten niet oververhit raken. Was er eentje kapot, dan konden we toch nog even voort.
Die Grundigbandrecorders hadden een vervelende brom. Ze werden daarom in 1958 of 1959 vervangen door Philipsbandrecorders, die met negen toetsen; evenals de Grundig een type bandrecorder die voor thuisgebruik bedoeld was.
Op zeker moment kwamen we in contact met ene meneer Van Veen die bij de omroep in Hilversum werkte. Die bouwde zelf mengtafels. Hij maakte er eentje voor de studio in Grave. Ik denk dat dat in 1961 was. Deze kwam in de plaats van de beugel met intercom waarover ik het eerder had. In die tijd werden ook de Philipsbandrecorders door een professionelere uitvoering opgevolgd. Door deze maatregelen werden de opnames technisch verbeterd, terwijl de communicatie tussen opnamecabine en voorleescabine werd vereenvoudigd. De professionalisering is toen overigens niet gestopt. We bleven werken aan kwaliteitsverbetering.
De boeken die in de eerste tien jaar zijn voorgelezen, zijn allemaal overgelezen, voorzover ze nog bibliothecaire waarde hadden."

"In 1966 zijn we tegelijk met het blindeninstituut naar Nijmegen verhuisd. Het pand waarin wij ons vestigden stond echter los van het instituutsterrein. Zo dicht bij de universiteit kon het niet uitblijven dat we ook studenten buiten de priesteropleidingen voor het voorleeswerk gingen interesseren."

"In 1958 kwam Henri Kerkhofs van De Gelderlander een reportage maken over het gesproken boek. Bij die gelegenheid vroeg hij Faustinus waarom er geen gesproken tijdschriften werden gemaakt, bijvoorbeeld een weekeditie van De Gelderlander. Toen Faustinus met die vraag bij mij kwam, wees ik hem erop dat we dan over kopieerapparatuur moesten kunnen beschikken en dat er verzenddoosjes moesten worden aangeschaft die in roulatie konden blijven. Omdat we daar geen geld voor hadden, ging frater Faustinus te rade bij de Bisschoppelijke Blindencommissie, een fonds waarvan rector Verhagen directeur was. (Hij was rector van De Wijnberg, het R.K. blindeninstituut voor meisjes.) Zijn huis, het rectoraat, stond naast De Wijnberg in de Oliestraat. Het was een man met belangstelling voor techniek. Hij zei dat hij het benodigde geld wel beschikbaar wilde stellen, maar dat hij er voorwaarden aan verbond. Hij stelde als eis dat het kopieerwerk in zijn huis zou plaatsvinden. Bovendien wilde hij er een studio inrichten. Het werk voor het tijdschrift hadden we graag zelf in huis gehad, maar ja, daarvoor hadden we de financiële middelen niet. We moesten daarom wel met de gestelde voorwaarde instemmen. We waren evenwel niet voor één gat te vangen. Op onze beurt stelden wij ook een voorwaarde, namelijk dat het kopiëren van onze moederbanden voortaan bij Rector Verhagen zou kunnen plaatsvinden. Dan hoefden de moederbanden niet meer naar Parijs gestuurd te worden. Die voorwaarde werd geaccepteerd."

"We gingen in maart 1958 van start met Het Gesproken Weekblad De Band, zoals het tijdschrift ging heten. De eerste drie nummers van het weekblad werden nog in de studio van Le Sage opgenomen, omdat in het rectoraat de kopieerapparatuur er wel was maar de studio nog niet. Piet Schwengle en ik waren bij de opname van die drie nummers betrokken.
Hoofdredacteur was Henri Kerkhofs. Het blad bevatte een selectie van artikelen die in andere bladen waren verschenen. Naast de hoofdredacteur lazen ook frater Dorothé en Riekske Jansen. Achtereenvolgens namen ze een artikel voor hun rekening. Voor de verluchting werd pianomuziek gebruikt, gespeeld door de blinde musicus Toon van Rooij, door Piet met een bandrecorder opgenomen. Bij de opname van het tijdschrift gebruikten we twee aan elkaar geschakelde bandrecorders. Met de ene bandrecorder werd het tijdschrift opgenomen, met de andere werden de verbindingsstukjes afgespeeld. Jarenlang werd er tijdens het invoegen van de pianomuziek ook nog een keer op de gong geslagen, de reguliere signalering van de overgang van het ene naar het volgende artikel. Dat leverde flinke dissonanten op.
Ik herinner me nog goed hoe Henri Kerkhofs de voorlezers aankondigde. Dat klonk zo: 'Het wordt voorgelezen door Riekske Jansen, frater Dorothé en uw dienaar Henri Kerkhofs'.
De Nederlandse Blindenbibliotheek in Den Haag (de NBB) is vrij kort na ons met een gesproken weekblad gekomen. Dat heette het Algemeen Gesproken Weekblad. In de loop der jaren is het aantal tijdschriften (de meeste in gesproken vorm) uitgegroeid tot drie- à vierhonderd."

"In januari 1962 kwam de duizendste gesproken-boektitel gereed. Het werd hoog tijd om aan uitbreiding van het aantal professionele studio's te gaan denken. Het moesten studio's als die in Grave zijn, dus met een opnametechnicus. Het duurde nog tot 1966 voordat de eerste werd geopend. Dat was in het generalaat van de fraters in Tilburg. De tweede kwam in hetzelfde jaar in Eindhoven en was ondergebracht bij de toenmalige TH. Deze was technisch van mindere kwaliteit; je had er last van omgevingsgeluid. In 1969 werd een studio in Het Dorp geopend, in Arnhem. Vanuit Het Dorp was hierom verzocht, omdat men er een mooi integratie bevorderend project in zag. We hebben inderdaad rolstoelers als technicus kunnen aanstellen. De studiocabine stond er in een grote bedrijfsruimte waarin gehandicapten van allerlei slag werkten. Als de voorlezer uit zijn boek opkeek, was er een goede kans dat hij zag dat men hem door het raam zat aan te gapen. De studio heeft later een betere plaats gekregen.
In 1970 zijn studio's in Enschede en Zwolle geopend en in 1971 eentje in Utrecht.
Aanvankelijk kwamen alle moederbanden naar Nijmegen. Iedere band werd steekproefsgewijs gecontroleerd. Hiervoor hadden we blinde medewerkers."

"In 1967 hadden we drie professionele studio's en nog een paar studio's zonder technicus in kloosters. Het zag er niet naar uit dat het hierbij zou blijven. Ik merkte dat er behoefte aan coördinatie was. Er moest iemand zijn die zich met het wel en wee in alle studio's bemoeide en die kon voorkomen dat elke studio haar eigen regeltjes en werkwijze had. Met deze zorg vervoegde ik me bij Faustinus. Die zei: 'Je hebt gelijk, ik heb er ook al aan gedacht, maar er is er maar één die geschikt is, maar die kan ik het niet vragen.' Ik vroeg hem aan wie hij dan wel dacht. 'Aan jou,' zei hij, 'maar dat kan ik een blinde toch niet aandoen? We kunnen je niet per taxi laten reizen. Je zou met het openbaar vervoer moeten gaan en daardoor lange dagen maken; het reizen zou risico's met zich meebrengen. Die verantwoordelijkheid kan ik niet op me nemen.' Ik zei toen: 'Als u had gezegd dat ik er niet geschikt voor was, dan had ik dat geaccepteerd. Maar nu ik weet dat u van mening bent dat ik het zou kunnen, vind ik dat u mij die baan ook moet geven. Ik reis al sinds mijn jeugd zelfstandig. De eventuele risico's neem ik voor míjn rekening. Maak er desnoods een contractje voor op."
Faustinus heeft er toen mee ingestemd dat ik de taak op me zou nemen.
Ik werd benoemd tot hoofd Productie Gesproken Lectuur."

"Per professionele studio was er één vaste betaalde kracht. Het aantal voorlezende priesters en priesterstudenten slonk, mede door de opheffing van de kloosterstudio's. Er kwamen andere studenten, gepensioneerden en huisvrouwen voor in de plaats. Door de uitbreiding van de studiocapaciteit kon de bezetting beperkt worden tot werkdagen van negen tot vijf; van lieverlede werd er in het weekeinde niet meer gewerkt.
Naarmate de beschikbaarheid van gesproken boeken vanzelfsprekender werd, werden de lezers kritischer ten aanzien van de voorleeskwaliteit. Ze hoorden dat er nogal wat verschil kon zijn tussen de ene en de andere voorlezer. Dat merkten wijzelf natuurlijk ook. Doordat we een groeiend aanbod van potentiële voorlezers hadden, konden we bij de beoordeling van iemands voorleeskwaliteit de lat wat hoger gaan leggen. Aanvankelijk deden we de beoordeling met de natte vinger. Dat deed ikzelf of één van de opnametechnici. Toen het zover was dat we wat kritischer konden gaan zijn, hebben we een proefleescommissie ingesteld. Deze bestond uit medewerkers van de Afdeling Gesproken Boek en mensen van andere afdelingen, zoals de drukkerij. Naar aanleiding van een proeflezing werd een juryrapport opgesteld op basis van de individuele beoordelingen van de commissieleden. Het was mijn taak om het eindrapport te maken en om aan de beoordeelde kandidaat de uitslag uit te brengen. Als ik iemand moest afwijzen - en dat was in de meerderheid van de gevallen -, dan deed ik dat altijd met redenen omkleed. Ik vond dat ze daar recht op hadden. De bibliotheken in Den Haag en Ermelo deden dat anders. Die motiveerden de afwijzing met de bewering dat de kwaliteit van de stem door de microfoon niet tot zijn recht kwam. Met die praktijk was ik het dus niet eens."

"Ik zei het al: Elke moederband werd steekproefsgewijs gecontroleerd. Alle controlerapporten kwamen bij mij binnen.
Een volgende stap naar kwaliteitsverbetering was de opleiding van mensen die de controle van moederbanden moesten uitvoeren. Op verzoek van hogerhand heb ik de opleiding van de controleurs ter hand genomen. Elke studio kreeg toen zijn eigen controleurs. Deze mensen werden vanuit de sociale werkvoorziening gedetacheerd. Dikwijls waren het blinde medewerkers. De controlerapporten werden in braille geschreven. Deze kreeg ik bij een periodieke bezoeken aan de studio's mee. Er werden trouwens ook enkele controle-eenheden elders in de regio gevestigd. Ook deze moest ik bezoeken. Op den duur was het voor mij ondoenlijk om alle rapporten door te nemen. Ik heb toen gelukkig iemand kunnen aanstellen die die taak van mij kon overnemen. Mijn betrokkenheid bij de studio's bleef echter groot. Ik was gemiddeld drie dagen per week op pad."

"Ik denk dat we in de periode 1970-1990 een voorlezersbestand hadden van gemiddeld 600. Ik ben altijd betrokken geweest bij de beoordeling van proeflezingen. In totaal zijn dit er naar mijn schatting 6.000 geweest."

"Eind zestigerjaren kwam de cassetterecorder op de markt. Het kunnen overstappen van de spoelband naar het cassettebandje betekende voor ons een grote vooruitgang. Spoelbanden kwamen soms als druiventrossen terug. Eén van de controleurs heeft eens een trui gebreid van kapotte banden. Het cassettebandje was trouwens ook nog wel kwetsbaar, maar voor de gebruikers waren de afspelers veel gemakkelijker te bedienen dan de bandrecorders.
Nu was het niet zo dat meteen iedereen zijn bandrecorder door een cassetterecorder kon vervangen. We hebben daarom een tijd met twee versies van boeken gewerkt, eentje op spoelbanden en eentje op cassettebandjes. Ergens in de zeventigerjaren hebben we de spoelbandenversie afgeschaft; ik kan me niet meer herinneren wanneer dat precies was."

"Het kopiëren van de moederbanden van de boeken vond eerst in Parijs plaats; ik vertelde dat al. Later nam rector Verhagen die taak op zich. Na de verhuizing naar Nijmegen konden we eigen kopieerapparatuur in gebruik nemen. Deze was door die meneer Van Veen gebouwd die eerder een mengtafel voor onze studio had ontworpen."

"Ik sprak al over de twee gesproken weekbladen, het ene van Le Sage, het andere van de NBB. Er volgden meer bladen. De bibliotheken wedijverden met elkaar. De NBB kwam als eerste met een gesproken regionale krant. Ik denk dat dat in 1971 was. Het was een weekblad met een selectie van artikelen uit de regionale kranten van die week. De regio was Breda en omstreken. De krant voorzag ook in gemeentelijk nieuws, zoals informatie over wegopbrekingen. De NBB had meteen al plannen voor meer van zulke bladen. Ik moet toegeven dat ik mijn bibliotheek, Le Sage, een handje heb geholpen om de achterstand op dit gebied in te halen. Je had toen contactcommissies. Dat waren commissies die op afdelingsniveau de samenwerking tussen drie belangenorganisaties van blinden en slechtzienden gestalte probeerden te geven. Vanuit mijn eigen belangenorganisatie ben ik contactcommissies gaan aanmoedigen om Le Sage om de productie van een regionaal blad te vragen en om mensen te zoeken die de redactie van zo'n blad op zich zouden willen nemen. Op die manier is het Le Sage na de eerste achterstand gelukt de NBB steeds voor te zijn. We haalden zelfs bladen binnen die in de randstad verschenen.
Het betekende voor mij overigens meer werk, doordat ik de verantwoordelijkheid kreeg voor alle redacties van onze regionale bladen. Het kopieer- en verzendwerk werd door Het Gesproken Weekblad gedaan, dat inmiddels niet meer in het huis van rector Verhagen gevestigd was maar elders in Grave. In 1990 werden de regionale bladen en alle andere tijdschriften aan Het Gesproken Weekblad overgedragen.         
Die verantwoordelijkheid over de redacties combineerde ik met de controle van de voorleeskwaliteit van de voorlezers en de coördinatie van het werk van de kwaliteitscontroleurs. Ik had daar alles bij elkaar veel werk aan, te meer daar ik er veel voor moest reizen. Dat moest ik dan zien te combineren met mijn gezin en mijn hobby's. In mijn vrijetijd was ik dirigent van een kerkkoor en zong ik mee in een gemengd koor. In 1955 was ikzelf betrokken geweest bij de oprichting van dat gemengd koor. Het was aanvankelijk een koor van het blindeninstituut, gedirigeerd door de eerdergenoemde Alda van Boord. De zangeressen kwamen van buiten het instituut."


"op een zeker moment, het was 1975, werd ik in vertrouwen genomen door de directeur van Le Sage. Dat was inmiddels Guul van Grinsven. Hij had contact met De Telegraaf gelegd. Hij had zich vastgebeten in het idee dat Le Sage de eerste blindenbibliotheek moest worden die dagelijks een landelijke krant verzorgde. Een gesproken krant zou het zijn, een uittreksel uit De Telegraaf, een uur afluistertijd, 's nachts voorgelezen in een studio van De Telegraaf, in de vroege ochtend in Nijmegen gekopieerd en vanuit Nijmegen verspreid. Vóór de middag zou men de krant kunnen lezen. Ik moest aan de besprekingen deelnemen. Later ging ik ook met Van Grinsven mee als hij ergens een propagandapraatje ging houden. Toen was de geheimzinnige voorbereidingstijd natuurlijk al achter de rug. Aan het begin van het traject heb ik Van Grinsven afgeraden eraan te beginnen. Ik voelde aan dat de andere bibliotheken over hem heen zouden vallen en dat ook de belangenorganisaties het niet zouden vreten. Hij vond dat ik dat te pessimistisch beoordeelde; hij liet zich niet van de wijs brengen. Hij vertrouwde erop dat ik loyaal zou meewerken en mijn mond zou houden. Het ging om mijn werk; dat deed ik dus.
Het heeft een maand of drie geduurd. De krant werd vooral in tehuizen voor blinden en slechtzienden gelezen; men luisterde er collectief naar. In die maanden kreeg ik gelijk. Er groeide groot protest, Louis de Vos, directeur van het Gesproken Weekblad, vervulde daarin een belangrijke rol. Hoewel De Telegraaf er ook aan betaalde, werd er, zo vond men, een veel te groot beslag gelegd op de subsidiegelden voor boeken en tijdschriften. Uiteindelijk hebben de protesten ertoe geleid dat de toenmalige staatssecretaris voor het bibliotheekwerk, Wim Meijer, Le Sage heeft verboden de activiteit voort te zetten. Dat was in oktober 1975."

"Vanaf 1975 was ik staffunctionaris. Als zodanig moest ik kennisnemen van en een oordeel vormen over stukken die te maken hadden met de vormgeving en invulling van de lectuurvoorziening. Vanuit de rijksoverheid werd sterk aangedrongen op nauwe samenwerking tussen de bibliotheken en producenten en op het toelaten van gebruikersinbreng, met fusie als uiteindelijk doel, maar de bibliotheken voelden er weinig voor hun zelfstandigheid op te geven. Ze verzonnen steeds weer wat nieuws om de aandacht van de rijksoverheid weer even af te leiden en hun eigen positie te versterken. Het heeft tot 2007 geduurd voordat er eindelijk één centraal loket kwam voor de collectievorming en uitleen. Ad van der Waals heeft over het proces naar deze situatie, dat al in de jaren zestig is begonnen, een boek geschreven. Bij het lezen ervan kwam ik veel dingen tegen die ik van nabij heb meegemaakt. Erg boeiend.
Ik herinner me uit de jaren zeventig dat de directeuren van Le Sage en de NBB de afspraak maakten dat Le Sage al haar regionale bladen niet meer door Het Gesproken Weekblad zouden laten kopiëren, maar door de NBB. Het Gesproken Weekblad werd voor een voldongen feit geplaatst; de wijziging zou op een termijn van een week worden gerealiseerd. De directeur van Het Gesproken Weekblad stond dus op zijn achterste benen. Daar kwam bij dat de kopieerafdeling van de NBB, ook al niet tijdig geïnformeerd, de uitbreiding helemaal niet aankon. Het gevolg was dat de tijdschriften slecht werden gekopieerd en dikwijls niet op tijd bij de luisteraars waren.
Er kwamen bovendien protesten van de kant van de opdrachtgevers van de regionale bladen. Zowel de opdrachtgevers voor de Gelderse als voor de Limburgse bladen wilden niet dat de NBB het kopieerwerk uitvoerde. Zij haalden daarom hun bladen bij Le Sage weg en brachten ze over naar Het Gesproken Weekblad. Uiteindelijk, na een paar maanden, heeft Van Grinsven bakzeil moeten halen en heeft hij het kopieerwerk teruggebracht bij Het Gesproken Weekblad."

"In het begin van de jaren tachtig was er een ander akkefietje. Jan van Rossum was overleden; Jo Dister was nu directeur van de NBB. Hij had Van Grinsven het idee voorgelegd tot een hecht samenwerkingsverband te komen. Hij wilde daarmee de oprichting van het Centraal Orgaan Lectuurvoorziening voor Blinden en Slechtzienden voorkomen. Het voorstel van Dister was dat Le Sage de verantwoordelijkheid zou nemen voor de uitleen van de brailleboeken en dat de NBB de uitleen van het gesproken boek voor zijn rekening zou nemen. Bij dat laatste hoorde ook de selectie van voorlezers en de controle van de kwaliteit van het gesproken boek. Nijmegen zou wel zijn studio's voor het gesproken boek behouden. Van Grinsven had er wel oren naar gehad. In een stafvergadering bracht hij het voorstel namelijk als een voldongen feit. Ik gaf naar aanleiding van deze informatie te kennen dat ik dat een slechte zaak vond. Wij plachten onze voorlezers heel anders te begeleiden dan de NBB; onze manier was persoonlijker. Ik wees hem erop dat we al heel ver waren gegaan in de samenwerking. De bibliotheken stelden al sinds omstreeks 1965 hun gesproken boeken aan elkaar ter beschikking. Hierdoor was er reeds bemoeienis met de kwaliteit van elkaars boeken ontstaan, onder meer door de instelling van een nationale proefleescommissie (begin zeventigerjaren). In die commissie zaten mensen uit de vier bibliotheken en de Tanna Wilhelmina Bruijnzeelstichting. Ik vertegenwoordigde Le Sage. De commissie beoordeelde de kandidaat-voorlezers die door de individuele bibliotheken waren goedgekeurd. De nationale commissie gaf de doorslag. We kwamen eenmaal per maand bij elkaar.
Ik kon, tussen haakjes, goed met mijn collega's in die commissie opschieten. Door personeelswisselingen heb ik er heel wat gehad. Op den duur waren het vooral academisch geschoolde medewerkers, mensen die het heerlijk vonden om brochures over voorlezen te schrijven, nadat ze bij mij in de keuken waren wezen kijken. Van Grinsven had graag gezien dat ik me op dezelfde manier manifesteerde, omdat hij het gevoel had dat zijn bibliotheek van lager niveau leek te zijn dan de andere bibliotheken. Ik zei hem dat ik het graag aan de anderen overliet en dat ik het trouwens niet zou kunnen. Dat was dus een minpunt voor me.
Nadat Van Grinsven ons in de stafvergadering had geïnformeerd over de hechtere samenwerking, riep hij het personeel in de kantine bijeen. Hij maakte toen bekend dat vanaf de volgende maand de NBB en Le Sage als één bibliotheek zouden opereren en dat er een herschikking van de taken over beide vestigingen zou plaatsvinden. Nadat hij hierover vol vuur nadere informatie had verstrekt, vroeg hij of er nog iemand op- of aanmerkingen had. Ik kon het toen niet laten om te zeggen dat ik het de slechtste beslissing in de geschiedenis van Le Sage vond. Dat had ik natuurlijk niet mogen zeggen, zeker niet als staflid. Ik was het echter moe om de spelletjes maar mee te spelen. Ik had geen zin meer om te huichelen. Op dat moment is mijn slechte tijd bij Le Sage begonnen."


"Ik kende één van de bestuursleden van Le Sage goed; dat was Bob Peeters. Hij was ook blind. Ik zag hem geregeld, doordat we binnen enkele organisaties beiden in het bestuur zaten. De eerste de beste keer dat ik hem na die bijeenkomst in de een of andere vergadering tegenkwam, vroeg ik hem hoe hij dat toch had kunnen doen. Ik hield hem voor dat het een ramp zou worden als die twee bibliotheken zouden samengaan. Verbaasd vroeg hij: 'Waar heb je het over?' Ik vroeg toen: 'Heb je soms een vergadering van Le Sage gemist?' Dat was niet het geval. Wat aan het licht kwam was dat Dister en Van Grinsven de zaak hadden bekokstoofd zonder het bestuur van Le Sage te raadplegen of op zijn minst te informeren. Bob zou dit in de eerstvolgende bestuursvergadering aan de orde stellen. Hij verwachtte dat het bestuur het plan niet zou steunen.
Ik was op de bibliotheek toen het bestuur er de eerstvolgende vergadering had. Om vier uur hoorde ik aan het gestommel op de trappen dat de vergadering was afgelopen. Ik was benieuwd of Van Grinsven zich zou melden. Ik hoefde niet lang te wachten. Er werd binnen vijf minuten opgebeld. Meneer Rijk werd gesommeerd ogenblikkelijk bij de directeur te komen. Bij hem op de kamer kreeg ik de wind van voren. Hoe ik het in mijn hoofd had kunnen halen om Peeters te vertellen dat hij bepaalde afspraken met Dister had gemaakt. Ik vroeg hem toen of dat verwijt wel redelijk was. Had ik niet mogen aannemen dat het bestuur op de hoogte was als hij een dergelijke mededeling in de kantine deed? 'Nee,' riep hij uit. 'Dister en ik hadden juist afgesproken dit stil te houden om de besturen later te kunnen aantonen dat in de praktijk was gebleken dat de samenwerking een succes was. Door uw inmenging moeten we ermee stoppen.' Na een korte pauze ging hij verder: 'Ik neem u dit eeuwig kwalijk. Ik zou u erom kunnen ontslaan.' Hierop zei ik: 'Dat kunt u natuurlijk doen, maar het is misschien verstandiger om het niet te doen. Ik wéét zoveel van deze bibliotheek.' 'Chantage!' riep hij toen, 'dat is chantage!' Toen ik, op rustiger toon dan hij: 'Ik zeg niet dat ik het zou doen, maar als u mij om deze reden zou ontslaan zou ik natuurlijk wel in de verleiding kunnen komen. Ik kan er ook niets aan doen dat ik zoveel dingen weet waarvan u liever had dat ik ze niet wist.'
Ik werd niet ontslagen. Het bestuur van Le Sage hoorde van het bestuur van de NBB dat dat eveneens in onwetendheid was gehouden. Beide besturen floten hun directeuren terug."

"In 1985 moesten de gemeenten gaan bezuinigen op de socialewerkvoorzieningsprojecten. Voor de mensen die in het kader van de sociale werkvoorziening bij ons waren tewerkgesteld (ik denk dat dat er minstens dertig waren), moesten we een vergoeding gaan betalen (50% van de salariskosten geloof ik). Hier kregen wij echter geen compensatie voor. Dat had tot gevolg dat Le Sage ingrijpend moest reorganiseren. Van Grinsven zei in een stafvergadering dat hij vond dat de kwaliteitscontrole op het gesproken boek wel kon worden afgeschaft. Daar sprong ik natuurlijk bovenop. Ik zei dat onze boeken juist door de kwaliteitscontrole van goede kwaliteit waren. Daar had hij echter geen boodschap aan. Ik moest er maar voor zorgen dat het aantal mensen dat met kwaliteitscontrole bezig was na een jaar met twee derde was verminderd. Het aantal dat overbleef moest in of in de buurt van Nijmegen werkzaam zijn. Ik zei hierop dat ik dat erg onrechtvaardig vond, omdat er vooral blinden door zouden worden getroffen. Zij zouden zonder werk komen te zitten of terugvallen op montagewerk in een sociale werkplaats. Dit argument haalde echter niets uit. Dat was niet het probleem van Le Sage, vond Van Grinsven. Ik moest maar beginnen met de kleine werkeenheden in het noorden van het land.
Had het aan Van Grinsven gelegen, dan hadden we die mensen bij wijze van spreken met een briefje op de hoogte gesteld van de beëindiging van het contract dat wij met de sociale werkvoorziening hadden. Ik vond echter dat ik het persoonlijk moest vertellen. Zo heb ik het ook gedaan. Deze taak heeft er ingehakt. Ik heb er gezondheidsproblemen van gekregen."

"In stafvergaderingen kreeg ik, ook van anderen dan Van Grinsven, geregeld het verwijt dat ik te veel tijd besteedde aan de mensen in de studio's. Ik bleef echter volhouden dat ik dat nodig vond voor een goede werksfeer en voor goede relaties tussen personeel en voorlezers.
Dit punt dook weer op toen er rond 1985 op jaarbasis een merkbare toename was te zien in het aantal voorlezers dat niet meer voldeed. Het kwam voor dat je een voorlezer na jarenlange trouwe dienst moest vertellen dat hij of zij er beter mee kon ophouden, omdat de stem of de leestechniek aan kwaliteit had ingeboet. Ik vond het nodig dat zo'n boodschap in een persoonlijk gesprek werd overgebracht. Ik liet dan ook horen wat het verschil was tussen de voorleeskwaliteit in de beginperiode en die in het heden. Terwijl ik al met die afscheidsgesprekken bezig was - ik noemde ze trouwens maagpijngesprekken - bereikten Van Grinsven vanuit Den Haag klachten over een aantal van onze voorlezers. Toen hij mij daarover aansprak, zei ik dat mij het probleem bekend was en dat ik wel vaart wilde zetten achter de afscheidsgesprekken, maar dat dit slechts kon worden gerealiseerd als ik van andere taken werd ontheven. Van Grinsven zei toen dat al die gesprekken niet nodig waren. Ik kon het op de manier van de NBB doen: gewoon een briefje schrijven met de mededeling dat ze niet meer zouden worden opgeroepen. Mijn reactie was de zoveelste tegendraadsheid van me. Ik zei dat ik me daar niet voor liet lenen. Onze voorlezers verdienden een gesprek met een goede motivering. Laten we zeggen dat hij dit knarsetandend accepteerde en voor de gewenste versnelling van het proces onthief hij me op mijn verzoek van mijn leidinggevende functie bij de reproductie, een taak die mij bij een reorganisatie was toegevallen."

"Door een en ander werd mijn gezondheid behoorlijk ondermijnd. Ik kreeg last van hyperventilatie, ik kon slecht slapen en ik ben op het station in Arnhem een keer flauwgevallen. Dat was in 1987. Op advies van mijn huisarts heb ik toen een maand rust genomen.
Toen ik na die maand weer op de bibliotheek verscheen, bleek dat Van Grinsven het hoofd van de afdeling kwaliteitscontrole opdracht had gegeven hem te melden welke voorlezers niet meer voldeden. Vervolgens heeft hij deze mensen per brief meegedeeld dat ze niet meer behoefden te komen. Voor nadere informatie kon men contact met mij opnemen, stond er ook nog in. Wat vond ik dat een smerige streek!
In de studio's vielen ze over me heen; er was veel commotie ontstaan. Ze vroegen wat er met me was gebeurd, nu ik er kennelijk toe was overgegaan op deze manier van voorlezers af te komen. Nou, dat kwam mijn herstel natuurlijk niet ten goede."

"Na een tijdje moest ik weer ziek thuisblijven. Mijn huisarts vroeg me bij die gelegenheid hoe lang ik die spanningen in het werk dacht te kunnen volhouden. Resoluut antwoordde ik daarop dat ze mij er niet onder zouden krijgen; ik zou mijn strijd voor rechtvaardigheid voortzetten. Bij mijn vertrek uit de spreekkamer vroeg hij of hij me een raad mocht meegeven. 'Doe maar,' zei ik natuurlijk. Hij zei: 'Als jij zo doorgaat, moet je er niet van opkijken als je een hartinfarct of een hersenbloeding krijgt. Je leeft in een veel te gespannen situatie. En weet je wat zo erg is? Je gaat er meestal net niet dood van.' 'Wat bedoel je daarmee,' vroeg ik. Hij zei: 'Je bent al blind. Lijkt het je leuk om blind in een rolstoel te zitten?' Hij liet het even op me inwerken. Hij sloot af met: 'Je moet zelf maar zien wat je ermee doet. Ik heb gezegd wat ik moest zeggen.'
Ja, daar schrok ik wel even van."

"In juli 1988 kreeg ik van Van Grinsven de opdracht een waardevolle technica in de Arnhemse studio te ontslaan. Hij had bij de post een brief van de NBB gezien waarin werd geklaagd over boeken waarin schakeltikken te horen waren. Van Grinsven had al laten uitzoeken om wie het ging. Hij had ook mijn werkrooster bekeken. Donderdags zou ik naar de studio in Arnhem gaan. Hij eiste van me dat ik haar dan met onmiddellijke ingang zou wegsturen.
Het ging om een vrouw in een rolstoel en ik wist dat haar handfunctie soms te wensen overliet. Ze had echter een uitstekend contact met de voorlezers en ze deed haar werk met veel zorg en plezier. Ik zei verontwaardigd: 'Man, u weet niet waar u het over hebt! Dat is één van de beste mensen die we hebben.' 'Dat kan me niets schelen,' zei Van Grinsven toen, 'We kunnen het niet aan Den Haag verkopen dat er tikken in de boeken zitten.' 'Wat een flauwekul,' zei ik toen nog.
Toen ik die donderdag bij de bewuste medewerkster in de studio was, kon ik het niet over mijn hart verkrijgen om de opdracht van Van Grinsven uit te voeren. Ik vond het te onrechtvaardig om haar op het incidenteel falen van haar handfunctie af te rekenen. Bovendien veronderstelde ik dat de voorlezers er hetzelfde over zouden denken en dat een aantal van hen uit solidariteit boos zou vertrekken.
Kort nadat ik vrijdags op kantoor was gearriveerd, belde Van Grinsven me op. Toen ik op zijn kamer was, vroeg hij: 'En, hoe is het in Arnhem afgelopen?' 'Het is niet gebeurd,' antwoordde ik. Toen viel hij uit: 'Dat is nu de tweede grote streek die je me levert! Eerst je inmenging in die samenwerkingsafspraak met Dister en nu dit!' 'Ik weet het,' zei ik, 'maar ik houd niet van onrechtvaardigheid en jullie doen hier domme dingen. U kijkt veel te veel Den Haag naar de ogen. Als meneer Dister knikt, valt u al op uw knieën.' Dat pikte hij natuurlijk niet. Hij zei: 'U bent hier niet de baas. U hebt het beleid van uw werkgever uit te voeren. Ik voel er veel voor om ....' Ik liet hem niet uitpraten. Ik zei: 'Dat zou nog weleens anders kunnen uitpakken.' Hij: 'Komt u nu weer met uw chantage aan?' 'Nee,' zei ik, 'ik heb nog een ander middel.'
Ik ben toen naar mijn werkkamer teruggegaan, heb mijn persoonlijke spullen gepakt en ben vertrokken, in de overtuiging dat het voorgoed was. Dat was op een vrijdag. 's Maandags heb ik me ziek gemeld en ben ik naar mijn huisarts gegaan. Ik zei hem dat ik goed naar hem had geluisterd en dat ik niet meer naar mijn werk terug zou gaan. Ik vroeg hem hoe ik het snelst afgekeurd zou kunnen worden. Hij zei: 'Als een controlerend geneesheer naar jouw medisch dossier zou vragen en jij zou mij toestemming geven dit te verstrekken, dan kun je er zeker van zijn dat je wordt afgekeurd. Je zat het laatste jaar in een heel gevaarlijk stadium te werken. Maar we kunnen de controlerend arts ook voor zijn.' Hij raadde me aan een rapportje te schrijven over mijn carrière bij de bibliotheek, de opgang en de neergang. Dat het ik gedaan en kennelijk is het overtuigend genoeg geweest. Na een jaar werd ik volledig arbeidsongeschikt verklaard. Piet Mertens werd mijn opvolger."

"Ik heb heel lang met veel plezier gewerkt. Voordat ik echt bonje met Van Grinsven kreeg had hij wel de aanmerking dat ik me te weinig autoritair opstelde. Hij vond het maar niets dat ik met het personeel en de voorlezers tutoyeerde. Na iedere contactavond met de voorlezers begon hij er weer over. Ikzelf heb dat helemaal niet als nadeel ervaren. Ik kreeg gedaan wat ik gedaan wilde hebben. Van Grinsven sprak trouwens alle personeelsleden consequent met u aan.
Het was Van Grinsven ook een doorn in het oog dat ik in de kantine niet aan de tafel voor de stafleden aanschoof. Ik koos er bewust voor ook met de andere medewerkers contact te hebben."

"Door mijn vertrek bij de bibliotheek heb ik op den duur mijn gezondheid teruggekregen. Ik heb toen mijn vrijwilligerswerk uitgebouwd. Ik ben zowel binnen de belangenorganisaties als binnen de fondsenwereld actief geworden. Ik heb ook andere functies aanvaard. Zo ben ik al een jaar of twaalf voorzitter van het Platform voor mensen met een functiebeperking, een adviesorgaan van de gemeente Grave, en sinds een jaar of drie zit ik in de plaatselijke Adviesraad Wet maatschappelijke ondersteuning. Het zijn tijdrovende functies, omdat ik vanuit die functies ook moet deelnemen aan andere overleg- of werkverbanden.
Daarnaast ben ik altijd muzikaal actief geweest. Ik ben thans nog lid van drie zangkoren. Ik heb dus genoeg te doen om me niet te hoeven vervelen."

***
terug naar de beginpagina van teksten van Loek Meijer
terug naar de beginpagina van de website